Afgelopen juli ben ik op 2 congressen geweest: ‘European Conference on Personality’ in Zadar (gericht op onderzoek naar persoonlijkheid en gerelateerde constructen) en ‘Human Behavior and Evolution Society’ in Amsterdam (gericht op evolutionaire psychologie). De volgende 3 onderwerpen die ter sprake kwamen op deze congressen zijn relevant voor ons werkveld: Persoonlijkheidsverschillen tussen Landen, Persoonlijkheid Meten op basis van Gezichten en de Evolutionaire Basis van Leiderschap en Macht.
Persoonlijkheidsverschillen tussen landen. Is het Big 5 model of de HEXACO universeel?
Een veelgehoorde vraag is in hoeverre persoonlijkheid verschilt tussen landen. Is het Big 5 model of de HEXACO universeel? Hoewel de lexicale studies die ten grondslag liggen aan deze modellen in veel verschillende talen en culturen zijn uitgevoerd, zijn deze onderzoeken voornamelijk in een beperkt aantal (westerse) taxonomieën uitgevoerd.
- Zo laat Boele de Raad zien dat onze kennis van talen buiten de westerse wereld maar minimaal is en dat er nog veel taalgroepen onderzocht dienen te worden.
- Gerard Saucier laat zien dat in lexicale studies in minder geïndustrialiseerde gemeenschappen er een veel sterkere nadruk ligt op morele dimensies als eerlijkheid en oprechtheid, dan op andere persoonlijkheidsinformatie zoals extraversie en consciëntieusheid.
- Hiertegenover staat werk uit Polen waaruit blijkt dat in uitgebreidere lexicale studies juist Verdraagzaamheid en Integriteit weer één factor vormen, maar impulsiviteit en humor als extra persoonlijkheidsdimensies onderscheden kunnen worden.
Uiteraard is hierover het laatste woord nog niet gezegd, maar blijkt er genoeg bewijs te zijn dat er minimaal 6 persoonlijkheidstrekken nodig zijn om de structuur van persoonlijkheid te beschrijven. Een Big 6 dus.
In hoeverre worden persoonlijkheidsvragenlijsten in verschillende landen hetzelfde geïnterpreteerd, en kan dus worden onderzocht wat de verschillen in persoonlijkheid zijn tussen landen?
Uit een zeer grootschalig wereldwijd onderzoek van Gardiner en collega’s blijkt dat mensen uit verschillende landen in ieder geval de Big 5 Inventory vragen op eenzelfde wijze interpreteren. Verschillen tussen landen kunnen dus onderzocht worden.
Hieruit komt een aantal verrassende verschillen naar voren. Zo blijkt dat mensen uit Afrikaanse landen structureel hoger scoren op ‘Consciëntieusheid’ dan mensen uit Japan en Zuid Korea. In Nederland scoort men vooral hoog op ‘Verdraagzaamheid’. Wel moet er aangegeven worden dat de verschillen tussen de landen maar klein zijn. Echter, je kunt jezelf op basis van deze verrassende verschillen op ‘Consciëntieusheid’ wel afvragen waarom dit zo verschilt tussen landen.
Uit een ander onderzoek blijkt juist dat er sterke verschillen kunnen ontstaan in de validiteit van vragenlijsten op basis van opleidingsniveau. Zo bleek in een onderzoek naar supermarktmedewerkers in Peru dat de factorstructuur van een Spaanse vertaling maar nauwelijks terug te halen was. Enkel na het meenemen van extra factoren over de wenselijkheid en onwenselijkheid van antwoorden, kon een ruwe Big 5 structuur gevonden worden.
Aangezien de meeste vragenlijsten eigenlijk altijd worden ontwikkeld en gevalideerd bij hoogopgeleide personen is het de vraag of de vertalingen voor een lager opleidingsniveau dan nog steeds de goede psychometrische eigenschappen bezit. Mocht LTP dus vragenlijsten willen toepassen op lager geschoolde arbeidsmigranten, dan is het van belang om goed te kijken naar de psychometrische eigenschappen van deze instrumenten.
Persoonlijkheid meten op basis van gezichten
Het meest spraakmakende praatje tijdens het ECP-congres werd gehouden door Michał Kosiński. Hij onderzocht in hoeverre uit foto’s van gezichten psychologische trekken konden worden herleid.
Niet geheel verrassend: mensen zijn niet al te goed in het inschatten van iemands persoonlijkheid op basis van een foto. Mensen worden al wel nauwkeuriger wanneer ze composities van gezichten (gemiddelden van veel gezichten die hoog of laag scoren op een persoonlijkheidstrek) dienden te beoordelen.
Wanneer Kosiński door middel van een algoritme de Big 5 kenmerken liet beoordelen op basis van een foto, vond hij voor elk kenmerk veel hogere correlaties (r = .30) dan waar mensen toe in staat zijn (r = .10). Een dergelijke precisie werd gevonden door zowel informatie in het netwerk over haarstijl, make-up en type bril, als ook wanneer alleen informatie over de gezichtsvorm aan het netwerk werd geleerd.
Op basis van de persoonlijkheidsprofielen die het netwerk genereerde, konden ook uitkomstvariabelen als politieke voorkeur met eenzelfde correlatie worden voorspeld. Dergelijke netwerken zijn ook in staat om andere psychologische constructen goed te detecteren. Zo kan seksuele oriëntatie al op basis van twee foto’s met een nauwkeurigheid van 80 tot 90% worden ingeschat. Het is toch wel beangstigend wat er allemaal mogelijk is met dergelijke computer algoritmen. Enige voorzichtigheid is hier op zijn plaats.
Een belangrijke kanttekening bij dergelijke software is dat niemand (ook de ontwikkelaars) exact weet hoe dergelijke netwerken nou daadwerkelijk functioneren en welke informatie zij gebruiken om de voorspellingen te doen. Ook is het de vraag in hoeverre deze netwerken of bevindingen door anderen te reproduceren zijn. De VU en LTP starten daarom binnenkort een meerjarig onderzoeksproject op dit gebied.
Evolutionaire basis van leiderschap en macht
Na al deze technologische toekomst, is het tijd om terug te kijken in het verleden. In hoeverre zijn de evolutionaire principes die de mens en onze voorouders hebben gevormd, nog steeds aanwezig in onze psychologie?
Een mooi voorbeeld hiervan wordt gegeven door Joey Chang. Zij doet onderzoek naar de verschillende wijzen waarop mensen een machtspositie kunnen verkrijgen: via dominantie of via een prestige route. De dominantie route houdt in dat iemand de baas probeert te spelen over anderen. De prestige route houdt in dat iemand probeert bij te dragen aan de groepsdoelen. In eerder onderzoek vond zij al dat mensen deze twee routes gebruiken om invloed te krijgen in leiderloze, nieuw gevormde teams. Het vervolgonderzoek wat zij nu presenteerde, liet zien dat deze strategieën ook gelden voor leiders en ondergeschikten in bestaande teams.
Hieruit blijkt dat dominantie voornamelijk effectief is voor volgers (zelfs beter dan voor de gemiddelde leider). Dit effect van dominantie wordt niet veroorzaakt doordat anderen denken dat deze persoon meer zal bijdragen aan de groep, het is dus niet zo dat mensen die de dominantie route volgen doen alsof zij de prestige route bewandelen.
Uit een ander onderzoek blijkt ook nog eens dat status en invloed van leiders afgeeft op hun volgers. Uit een longitunaal onderzoek in een small scale society kwam naar voren dat veel mensen hulp bieden aan iemand die hoger in rang staat. Enkel de mensen die ook door deze persoon in een hogere rang weer hulp terugkregen, groeiden in aanzien. Dergelijk onderzoek laat zien dat status aanstekelijk kan werken.